Hieronder deel 7 van 'Gesprekken met Jan en alleman'. Dit is het slot van hoofdstuk 1. Veel leesplezier!
Prompt werd er weer
gebeld. Ivo liep met zijn kopje koffie snel weer naar de eettafel en
nam op met de woorden: “Ivo Penner hier.”
“Goedemorgen, u
spreekt met Berend Staarnijps. Ik wil het met u eens hebben over
doordrukstrips. Ik gebruik pillen tegen diarree, en die zitten in
doordrukstrips. Maar ik krijg de pillen er niet goed uit, en als ik
ze er al uit krijg schieten ze alle kanten op. Valt daar nu niets aan
te doen?”
“Ja. U moet de
doordrukstrips boven een schoteltje uitdrukken.”
“OkΓ©, dat zal
ik doen.”
“Anders nog
iets?”
“Ja. De ijsberen
worden met uitsterven bedreigt. Kunnen we daar niet iets aan doen?
IJsberen zijn mijn lievelingsdieren.”
“Waarom?”
“Omdat ze van
die mooie vachten hebben. En ze waggelen altijd zo grappig.”
“Bent u niet in
de war met pinguΓ―ns?”
“Oei, dat zou
best kunnen. Die verrekte pillen ook altijd. Er staat in de
bijsluiter dat bij één op de duizend mensen verwarring kan
optreden. Misschien ben ik wel net die ene pechvogel. Ik heb altijd
al pech gehad. Zo ben ik als kind met de step tegen een ijscowagen
gebotst. Mijn twee voortanden aan de bovenkant lagen er uit. Er was
geen geld om daar iets aan te doen. Jarenlang heb ik slissend
rondgelopen, tot er wel iets aan te doen was. Nu slis ik niet meer.
Dat is allemaal jaren geleden, want ik ben inmiddels zesenvijftig.
Een mooie leeftijd om opa te worden. Maar ik heb geen kinderen. Ook
geen vrouw. Gelukkig heb ik steun aan mijn klaverjasvereniging. Daar
ga ik iedere dinsdagavond heen. Heeft u een vrouw?”
“Nee.”
“Ongetwijfeld
een groot gemis in uw leven?”
“Ach, je moet de
krenten uit de pap halen. Genieten van het leven.”
“Dat
doe ik zeker. Iedere dinsdagavond naar de klaverjasclub, en iedere
donderdagavond naar cafΓ© De Lange Lijs. Daar staat een leuk meisje
achter de bar. Ik probeer haar al maandenlang het hof te maken, maar
ze houdt de boot af. Terwijl ik niet eens meer slis. Ik praat nog wel
eens met consumptie. Zij praat terwijl
ze consumpties uitdeelt. Daarom vind ik dat we goed bij elkaar
passen. Maar zij wil niet, lijkt het.”
“Hoe oud is ze?”
“Ergens in de
twintig. Misschien vindt ze me te oud. Maar ik zou goed voor haar
zorgen. Ik zou haar iedere zaterdag in bad doen, zalf op haar
billetjes smeren, en haar beenharen epileren, want ze heeft
ontzettend veel haargroei op plekken waar het niet hoort. Maar ze
heeft een gezichtje uit duizenden. Iedere keer als ik haar zie moet
ik huilen van ontroering. Misschien denkt ze dat ik labiel ben. Maar
dat ben ik niet.”
“Weet u het
zeker? Daarnet zei u nog dat uw pillen als bijwerking verwarring
hebben.”
“Heb ik dat
gezegd? Oei oei oei, als dat maar goed gaat. Weet u wat? Ze moet me
maar nemen zoals ik ben. Voor haar tien anderen.”
Deze man begon nu
toch wel heel erg op Ivo's zenuwen te werken. Mijn advertentie trekt
blijkbaar bepaald volk aan, dacht hij bij zichzelf. “Anders nog
iets?” vroeg hij.
“Ja. Ik ben
bezig een opera te componeren. Zou u die opera te zijner tijd, als
hij af is, willen zingen? U lijkt me daar wel een geschikt persoon
voor.”
“Waarom denkt u
dat?”
“U bent immers
schrijver, en dus een artistiek persoon. U kunt vast wel meerdere
stemmen zingen.”
“Dat denk ik
niet, Berend.”
“U hoeft niet
per se te zingen. Melodieus voordragen is ook goed.”
“Sorry, Berend,
maar daar kan ik echt niet aan beginnen. Ik zing alleen als ik daar
een goede reden voor heb.”
“Maar mijn opera
wordt echt een juweel. Het gaat over een cowboy die op zijn paard
naar de Noordpool gaat om daar de ijsberen te bestuderen. Onderweg
komt hij allerlei interessante personages tegen, zoals een man in een
vogelpak, een serveerster, een man in een hagedissenpak, en een
verpleegster met een zwakke rug. En ze zingen allemaal op geheel
eigen wijze.”
“Sorry, Berend,
maar je hebt echt de verkeerde voor je.”
“Jammer. Erg
jammer. Ik had u graag bezig gezien. Maar helaas. Dan vraag ik mijn
buurman wel. Die fluit altijd vrolijke deuntjes als hij door de hal
loopt.”
“Prima. Anders
nog iets?”
“Nee, dat was
het. Ik wens u nog veel succes.”
“Jij ook,
Berend.”
“Dank u wel.
Dag.”
“Dag.” Ivo
hing op. Hoe lang kon hij hier nog mee door blijven gaan? Hij stond
op, liep naar het raam, en keek naar buiten. Eigenlijk was Ivo de
gesprekken met wildvreemden nu al zat. Hij liep naar de eettafel en
schakelde de mobiel uit. Dan maar iets anders verzinnen. Omdat hij
geen gesprekken meer zou voeren had hij nu wel opeens een lege dag
voor zich. Naar de bibliotheek gaan was een optie. In de bibliotheek
kwam Ivo altijd tot rust. Ja, dat zou hij gaan doen. Hij liep naar de
hal, deed zijn jas aan, en verliet zijn appartement.
(c) Copyright Tom Betoek 2013. All rights reserved.
No comments:
Post a Comment