Saturday, July 9, 2016

'Gesprekken met Jan en alleman', deel 29

Hieronder deel 29 van 'Gesprekken met Jan en alleman'. Veel leesplezier! Lees ook deel 1 t/m 28 (als je dat nog niet gedaan hebt), en laat me weten wat je ervan vindt!


Ivo las de krant. Er stond weinig in waar hij wat aan had. Toen hij hem had uitgelezen deponeerde hij hem weer in het leesrek. Hij liep nog even langs de folders. Prompt viel zijn oog op een folder van een Lentefeest, dat vandaag, op deze zonovergoten zaterdag, zou plaatsvinden. Daar kon hij wel eens naartoe gaan. Hij las in de folder dat het festijn reeds aan de gang was, op het Marktplein. Dat was vlakbij. Maar eerst zou hij een patatje met kroket gaan halen bij zijn favoriete snackbar aan het Stadhuisplein. Hij stak deze over en liep de friettent binnen. Daar bestelde hij een patat met en een kroket. En een cola, want hij had dorst. Op het Stadhuisplein zocht hij een bankje op om de lekkernijen op te peuzelen. Eindelijk rust, dacht hij. Een vrouw van in de zestig kreeg hem in de gaten en ging naast hem zitten. “Smaakt het?” vroeg ze.
Ivo knikte. “Een patatje met kroket doet een mens toch altijd weer goed.”
“Een waar woord.” Ze stak haar hand uit, en zei: “Truus Ollemakker.”
“Ivo Penner,” zei Ivo.
“Ivo, van Ivoriaan?”
Ivo schudde zijn hoofd. “Zomaar Ivo. Zonder poespas.”
“Oh. De buddy van mijn dochter heet Ivoriaan.”
“Haar buddy? Is ze dan ziek?”
“Ja. Ze heeft de ziekte van Karnauschwitz. Dat is een ziekte die vooral twintigers treft. Mijn dochter is nog maar achtentwintig. Ik schat zo oud als u ongeveer?”
“Zo ongeveer,” zei Ivo.
“Ze is, ondanks haar ziekte, nog redelijk bij de pinken. Ze heeft veel contact met vreemde mensen. Door haar ziekte denkt ze dat het bekenden van haar zijn, maar dat zijn het niet. De meeste mensen die ze bezoekt laten haar wel even binnen, omdat ze altijd zo spontaan is. Dat heeft ze van mij. Ik ben ook heel spontaan. Ik zag u zitten, en kon mezelf niet bedwingen om u aan te spreken.”
“Dat hebben wel meer mensen,” zei Ivo, en nam een hap van zijn kroket. Die was zo heet dat hij halsoverkop naar lucht begon te happen.
“Is het heet?” vroeg Truus.
“Nogal,” zei Ivo. Hij nam snel een slok van zijn cola.
“Je moet je eten altijd goed kauwen. Dat is beter voor de spijsvertering.”
“Dat weet ik,” zei Ivo.
“U bent een man van de wereld, dat merk ik wel. Het zoontje van mijn dochter niet. Die praat nog steeds niet. Terwijl hij al vier is. Ik zei mijn eerste woordje al toen ik elf maanden oud was. Dat was “dada”. Ik zei dat terwijl ik naar een schilderij van mijn vader wees. Hij was een dadaïst, dus mijn ouders dachten dat ik een genie was. Totdat bleek dat ik tegen alles “dada” zei. Ze zijn nooit helemaal van de teleurstelling bekomen. Arme ouders. Ze hebben het erg moeilijk gehad met mij. Niet in het minst omdat ik altijd met van alles gooide. Bestek, koffiekopjes, eten, washandjes, meubilair, niets was mij te gek. Ze hebben me, toen ik oud genoeg was, op handbal gedaan. Mijn trainer heeft me geleerd om alleen nog maar met ballen te gooien. Ik heb veel aan die man te danken. Doe jij wel eens aan sport?”
“Ik wandel veel.”
“Ah, wandelen. Ik kan uren wandelen. Mijn dochter ook. Soms, als we op de camping zitten, gaat ze even een ommetje maken, en loopt ze in één klap naar Putten, omdat ze dan denkt dat ze daar woont. Maar ze woont niet in Putten, ze héét Van Putten. Dat is haar achternaam, omdat ze getrouwd is met Kees van Putten. Soms denkt ze dat hij een hond is, omdat hij Kees heet. Als je de ziekte van Karnauschwitz hebt haal je alles door elkaar. Om moedeloos van te worden.”
“Nou en of.”
“Over mijn gezondheid geen klachten. Ik verzorg mezelf goed. Veel sporten, weinig vet en suiker eten, en iedere avond op tijd onder de wol.” Ze keek hem aan, en zei: “Slaapt u wel goed? U ziet er erg moe uit.”
“Ik slaap prima,” zei Ivo.
“Dat komt zeker door het vele wandelen,” zei Truus.
“Onder andere,” zei Ivo.
“Met wandelen is het wel uitkijken geblazen. Laatst ging ik door allebei mijn enkels. Kun je het geloven? Allebei de enkels! Terwijl ik de volgende dag moest meelopen in een modeshow, op de catwalk. Iedereen dacht dat ik geestelijk gehandicapt was, omdat ik zo gebrekkig liep.”
“Dat kan ik me voorstellen,” zei Ivo.
“Ik had de modeshow natuurlijk kunnen afzeggen, maar wij Ollemakkers geven nooit op. Mijn vader ook niet. Zijn hele leven heeft hij gewijd aan het dadaïsme. Terwijl hij beter surrealist had kunnen worden, want hij was erg goed in surrealisme. Zijn verhaaltjes voor het slapengaan zijn daar het bewijs van. Of vindt u een prinses op een erwt niet surrealistisch?”
“Het hangt ervan af,” zei Ivo.
“Of nog zoiets: drie biggetjes die in huizen wonen. Eentje in een huis van stro. Als dat niet surrealistisch is, wat dan wel? Toch bleef hij dadaïst, omdat zijn grote voorbeeld, Jari Kannibaal, dat ook was. Kannibaal was trouwens niet zijn echte naam. Dat was Mittekönekinne, maar die naam heeft hij wijselijk laten vallen.”
Ivo had inmiddels de patat met en de kroket helemaal opgegeten, en dronk het laatste restje cola op. “Zo, ik ga maar weer eens,” zei hij.
“Prima,” zei Truus.
Ivo stond op, gooide het afval in de afvalbak, nam afscheid van Truus, en liep naar het Marktplein.


(c) Copyright Tom Betoek 2013. All rights reserved.

No comments:

Post a Comment