Hieronder
deel 29 van 'Gesprekken met Jan en alleman'. Veel
leesplezier! Lees ook deel 1 t/m 28 (als je dat nog niet gedaan hebt), en laat me weten wat je ervan vindt!
Ivo las de krant.
Er stond weinig in waar hij wat aan had. Toen hij hem had uitgelezen
deponeerde hij hem weer in het leesrek. Hij liep nog even langs de
folders. Prompt viel zijn oog op een folder van een Lentefeest, dat
vandaag, op deze zonovergoten zaterdag, zou plaatsvinden. Daar kon
hij wel eens naartoe gaan. Hij las in de folder dat het festijn reeds
aan de gang was, op het Marktplein. Dat was vlakbij. Maar eerst zou
hij een patatje met kroket gaan halen bij zijn favoriete snackbar aan
het Stadhuisplein. Hij stak deze over en liep de friettent binnen.
Daar bestelde hij een patat met en een kroket. En een cola, want hij
had dorst. Op het Stadhuisplein zocht hij een bankje op om de
lekkernijen op te peuzelen. Eindelijk rust, dacht hij. Een vrouw van
in de zestig kreeg hem in de gaten en ging naast hem zitten. “Smaakt
het?” vroeg ze.
Ivo knikte. “Een
patatje met kroket doet een mens toch altijd weer goed.”
“Een waar
woord.” Ze stak haar hand uit, en zei: “Truus Ollemakker.”
“Ivo Penner,”
zei Ivo.
“Ivo, van
Ivoriaan?”
Ivo schudde zijn
hoofd. “Zomaar Ivo. Zonder poespas.”
“Oh. De buddy
van mijn dochter heet Ivoriaan.”
“Haar buddy? Is
ze dan ziek?”
“Ja. Ze heeft de
ziekte van Karnauschwitz. Dat is een ziekte die vooral twintigers
treft. Mijn dochter is nog maar achtentwintig. Ik schat zo oud als u
ongeveer?”
“Zo ongeveer,”
zei Ivo.
“Ze is, ondanks
haar ziekte, nog redelijk bij de pinken. Ze heeft veel contact met
vreemde mensen. Door haar ziekte denkt ze dat het bekenden van haar
zijn, maar dat zijn het niet. De meeste mensen die ze bezoekt laten
haar wel even binnen, omdat ze altijd zo spontaan is. Dat heeft ze
van mij. Ik ben ook heel spontaan. Ik zag u zitten, en kon mezelf
niet bedwingen om u aan te spreken.”
“Dat hebben wel
meer mensen,” zei Ivo, en nam een hap van zijn kroket. Die was zo
heet dat hij halsoverkop naar lucht begon te happen.
“Is het heet?”
vroeg Truus.
“Nogal,” zei
Ivo. Hij nam snel een slok van zijn cola.
“Je moet je eten
altijd goed kauwen. Dat is beter voor de spijsvertering.”
“Dat weet ik,”
zei Ivo.
“U bent een man
van de wereld, dat merk ik wel. Het zoontje van mijn dochter niet.
Die praat nog steeds niet. Terwijl hij al vier is. Ik zei mijn eerste
woordje al toen ik elf maanden oud was. Dat was “dada”. Ik zei
dat terwijl ik naar een schilderij van mijn vader wees. Hij was een
dadaïst, dus mijn ouders dachten dat ik een genie was. Totdat bleek
dat ik tegen alles “dada” zei. Ze zijn nooit helemaal van de
teleurstelling bekomen. Arme ouders. Ze hebben het erg moeilijk gehad
met mij. Niet in het minst omdat ik altijd met van alles gooide.
Bestek, koffiekopjes, eten, washandjes, meubilair, niets was mij te
gek. Ze hebben me, toen ik oud genoeg was, op handbal gedaan. Mijn
trainer heeft me geleerd om alleen nog maar met ballen te gooien. Ik
heb veel aan die man te danken. Doe jij wel eens aan sport?”
“Ik wandel
veel.”
“Ah, wandelen.
Ik kan uren wandelen. Mijn dochter ook. Soms, als we op de camping
zitten, gaat ze even een ommetje maken, en loopt ze in één klap
naar Putten, omdat ze dan denkt dat ze daar woont. Maar ze woont niet
in Putten, ze héét Van Putten. Dat is haar achternaam, omdat ze
getrouwd is met Kees van Putten. Soms denkt ze dat hij een hond is,
omdat hij Kees heet. Als je de ziekte van Karnauschwitz hebt haal je
alles door elkaar. Om moedeloos van te worden.”
“Nou en of.”
“Over
mijn gezondheid geen
klachten. Ik verzorg mezelf goed. Veel sporten, weinig vet en suiker
eten, en iedere avond op tijd onder de wol.” Ze keek hem aan, en
zei: “Slaapt u wel goed? U ziet er erg moe uit.”
“Ik slaap
prima,” zei Ivo.
“Dat komt zeker
door het vele wandelen,” zei Truus.
“Onder andere,”
zei Ivo.
“Met wandelen is
het wel uitkijken geblazen. Laatst ging ik door allebei mijn enkels.
Kun je het geloven? Allebei de enkels! Terwijl ik de volgende dag
moest meelopen in een modeshow, op de catwalk. Iedereen dacht dat ik
geestelijk gehandicapt was, omdat ik zo gebrekkig liep.”
“Dat kan ik me
voorstellen,” zei Ivo.
“Ik had de
modeshow natuurlijk kunnen afzeggen, maar wij Ollemakkers geven nooit
op. Mijn vader ook niet. Zijn hele leven heeft hij gewijd aan het
dadaïsme. Terwijl hij beter surrealist had kunnen worden, want hij
was erg goed in surrealisme. Zijn verhaaltjes voor het slapengaan
zijn daar het bewijs van. Of vindt u een prinses op een erwt niet
surrealistisch?”
“Het hangt ervan
af,” zei Ivo.
“Of nog zoiets:
drie biggetjes die in huizen wonen. Eentje in een huis van stro. Als
dat niet surrealistisch is, wat dan wel? Toch bleef hij dadaïst,
omdat zijn grote voorbeeld, Jari Kannibaal, dat ook was. Kannibaal
was trouwens niet zijn echte naam. Dat was Mittekönekinne, maar die
naam heeft hij wijselijk laten vallen.”
Ivo had inmiddels
de patat met en de kroket helemaal opgegeten, en dronk het laatste
restje cola op. “Zo, ik ga maar weer eens,” zei hij.
“Prima,” zei
Truus.
Ivo stond op,
gooide het afval in de afvalbak, nam afscheid van Truus, en liep naar
het Marktplein.
(c) Copyright Tom Betoek 2013. All rights reserved.
No comments:
Post a Comment